
De coupe van Kupertje
door Peter de Jonge
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw was er voor mij bijna niets zo ellendigs als de gedwongen gang naar de kapper.
Lang haar was de mode, maar op mijn katholieke HBS in Goes paradeerde pater-directeur tijdens de pauzes over het schoolplein en trok aan je haar wanneer dat in zijn ogen iets te ver over je gebreide schooldas, met donkerblauwe en lichtblauwe banen, reikte.
Hoe anders was dat in mijn woonplaats Vlissingen waar op Scheldemond de revolutie heerste. Jongens hadden er lang haar, meisjes droegen ultrakorte rokjes. Waarom moest ik elke dag met de trein naar zo’n aartsconservatieve school, waar de tucht van paters heerste? Je werd gedwongen om een balans te zoeken tussen een bespottelijke haardracht waar een goedkope kapper met een tondeuse over heen was gerausd en een coupe die een beetje aanleunde tegen de moderne dracht.
Kapper Bambach in onze straat, de Vincent van Goghlaan in Vlissingen, was door zijn favoriete bloempotmodel gevreesd bij de puberjeugd. Hij liet zijn tondeuse over je hoofdhuid glijden met blijmoedigheid waarmee de terreinknecht van VC Vlissingen met zijn maaier de grasmat van het hoofdveld aan de Irislaan millimeterde. Dus luisterde je gretig naar tips van leeftijdsgenoten die vertelden dat kapper Spuij op de hoek van de Hogeweg en de Bloemenlaan beter was. Dat klopte maar een beetje.
Uit het niets bereikte mij het bericht dat er een kapsalon bestond waar je modern werd gekapt. Kapper Henk Kuper in de Paul Krugerstraat. Kupertje werd hij genoemd. Zeer klein van stuk waardoor hij volgens de verhalen met zijn schaar niet hoog kon reiken. Klein van stuk klopte. Door een groeistoornis was hij in mijn herinnering 1 meter 40, hooguit 1 meter 50. Hij had een hoge rug, een hoge stem, een grote bril en altijd een overhemd met stropdas onder zijn kappersjas. Dat hij er niet bij kon was een fabeltje, want de stoel kon hij bijna op de vloer laten zakken.
Kupertje, die zijn zaak al in 1951 in de Spuistraat was begonnen en daarmee de oudste kapsalon van de stad was, toonde zich gewoonweg een modern mens. Zo eentje die de nieuwe haardrachten geweldig vond er daar iets van wilde maken. Dus toog ook ik naar hem en wachtte, zenuwachtig bladerend in De Lach, tot ik aan de beurt was en hem liet weten dat ik het ‘niet te kort’ wilde hebben. Dat werkte.
Thuis reageerde mijn moeder verontwaardigd. Dáár betaalde ze niet voor. Ik moest terug en laten weten dat er wat meer af moest. Als ik dat niet durfde ging ze wel even mee. Dat mijn moeder meeging (hoe gênant) kon ik gelukkig net afwenden. Terug in de kapperszaak stamelde ik dat ze er thuis niet blij mee waren. Kuper had vaker met dat bijltje gehakt. Hij haalde er nog een ietsie pietsie af waardoor er een compromis werd bereikt. Dat was het mooie aan die legendarische kapper. Hij bleef je het gevoel geven dat hij jouw vriend was.
foto boven: De PZC besteedde op 7 november 1987 een artikel aan kapper Kuper.
Geen reacties