
Het bos van Oostkapelle
door Margreeth Ernens-Abrahamse
Mijn vader hield van alles wat groeit en bloeit, maar vooral van bomen. Hij groeide op in Oostkapelle aan de rand van het bos waar zíjn vader ooit enige tijd boswachter was.
Nadat hij zich in Terneuzen vestigde ging hij dan ook graag naar het Wandelpark, het enige plekje in de buurt waar bomen stonden. Dat park was aangelegd op oude bastionwerken van de vroegere vesting Terneuzen en het verdween in 1960 in verband met de bouw van de nieuwe binnenvaartsluis. Ik kan me dat park dan ook nauwelijks meer herinneren, maar we hadden er thuis een grote foto van aan de muur hangen.
Als alternatief gingen we daarna vaak op zondag wandelen in het Braakmanbos. Dat loofbos was tussen 1954 en 1957 aangelegd in het Braakmangebied en het was begin jaren zestig dus nog een heel jong bos. Ik weet nog dat alle bomen precies op een rijtje stonden. Hoe je ook door het bos keek, vooruit, links, rechts of diagonaal: allemaal kaarsrechte lijnen. Tussen de bomen was de grond vlak, kaal en leeg. Inmiddels ziet het er een stuk natuurlijker uit, maar toen vond ik dat niet zo heel aantrekkelijk. Die mening had mijn vader blijkbaar ook, want hij nam ons op zondagmiddag geregeld mee naar het bos van Oostkapelle.
Als kind van het vlakke, open Zeeuws-Vlaamse land maakte dat bos bij Oostkapelle op mij diepe indruk. De ruige zeewind heeft de bomen helemaal laten vergroeien en de grillige vormen doen denken aan spannende verhalen over heksen, kabouters en elfjes. Hier en daar stroomde water in het bos. Het rook er ook heel bijzonder vond ik want er hangt een kenmerkend aroma van bosgeur, vermengd met zilte zeelucht. Er waren ook allerlei geluiden die ik niet thuis kon brengen.
Als het het juiste seizoen was maakte mijn vader fluitjes voor ons van wilgentakjes. Achteraf weet ik dat dat In het voorjaar moet zijn geweest, want dan stromen de sappen en kun je zoiets met wilgentakjes doen. Hij zocht een recht stokje van ongeveer twee handen lang en maakte met zijn mes rondom een kerf. Dan draaide hij de twee helften tegen elkaar in, zodat de bast loskwam. Daarna sneed hij het bovenste groene spul van de losse bast af, drukte het plat en mochten we blazen op het fluitje. Dat vergde overigens wel enige oefening eer er geluid uit kwam. Heel soms maakte hij een ingewikkelde fluit die meer tonen kon maken, maar dat was veel werk en niet altijd vond hij een geschikt wilgenstokje.
Het geluid van zo’n fluitje versterkte de indruk van de bijzondere omgeving eigenlijk nog meer en als ik in het bos van Oostkapelle ben, zie ik in gedachten mijn vader weer op de grond zitten terwijl hij vijf fluitjes, voor elk kind een, aan het snijden is.
foto boven: Het bos van Oostkapelle. | foto Wiki Media Commons
Geen reacties