Gender

door Mieke van der Jagt

Op een caféterras hoor je soms dingen die je aan het denken zetten. Het gesprek tussen twee blonde (ik kan er ook niets aan doen) vrouwen  van tegen de vijftig, was ik aanvankelijk geneigd om af te doen als domme praat maar achteraf liep ik er toch over te prakkezeren. ,,Ik geloof niet in gender”, sprak nummer één beslist. ,,Allemaal geklets omdat de mensen niets te doen hebben”, vond de ander.

Toch moeilijk, dacht ik, om in iets niet te geloven wat er toch uitdrukkelijk wél is. Je kunt nog beweren dat je niet (meer) in de liefde gelooft of in Sinterklaas maar dan bedoel je dat je dat niet meer wilt toelaten in jouw wereld. Gender echter, kun je niet wegstrepen. Deze personen waren onmiskenbaar vrouw en zagen er niet naar uit om ooit voor iets anders te willen doorgaan.

Ik vroeg me af of het vroeger weleens over gender ging. Het woord is bij mijn weten nooit in mijn omgeving gevallen, maar er was wel een winkelierster die altijd mannenkleren droeg en haar haar plat achterover kamde. Een wrede speling van het lot had haar heel ‘petite’ gemaakt. Ik had altijd een beetje medelijden met ‘r omdat ze er nooit gelukkig uitzag.

Wie er wel gelukkig uit kon zien, was de zoon van kennissen van mijn ouders. Die liep meestal gewoon in mannenkleren maar van tijd tot tijd in degelijke dameskleding: plooirok, twinsetje, molières en een ketting om. Kinderen uit de buurt staken de gek met  ‘m want, zo riepen ze, ‘hij was een homo’.

Mijn moeder, die zich aldoor zorgen maakte om een verslaafde lesbische vriendin, moest niet merken dat wij daar aan meededen. ,,Je vader loopt elke dag met kettingen, veel gekkere want het zijn dingen die ze 150 jaar geleden mooi vonden. (mijn vader was bij de Marechaussee en besteeg dagelijks zijn rijwiel in een pak vol zilveren knopen, nestels en nestelpennen en had een pet op met een opzichtig pet-embleem). Mijn moeder was duidelijk niet op zijn uniform gevallen.

Nu ik erover nadenk weet ik weer dat ik heel lang veel liever een jongen zou zijn geweest. Dat kwam vooral door de boeken van De Goede Kameraad, een uitgeverij die gespecialiseerd was in jongensboeken. De boeken waren van voor de oorlog in oude spelling, maar ik heb ze verslonden. Wij, of eigenlijk Wim, de jongere broer van mijn moeder, hadden Tom Sawyer, Fulco de Minstreel en de lotgevallen van Huckleberry Finn. Dat laatste boek heb ik wel twintig keer gelezen om te kunnen dromen over zo’n leven. Maar wij hadden geen Mississippi, geen vlot, geen ontsnapte slaven en bovendien was ik een meisje dat elke dag naar school moest. Maar tussendoor kon ik van gender wisselen. Dus je moet er wel in geloven.

Geen reacties

Geef een reactie