Klopgeest

door Mieke van der Jagt

Ik heb er nog een: veertig jaar oud en hoegenaamd geen gebruikssporen.

Dat was vroeger wel anders; bij ons thuis sloegen ze de ene na de andere mattenklopper kapot. Of ze nu van riet of van tenen gemaakt waren, naar de bliksem gingen ze in een paar jaar.

Er viel dan ook nogal wat te kloppen in die tijd, hoewel er gewoon een stofzuiger (Holland Electro, sleemodel) in de gangkast stond. Ook die werd veel gebruikt maar toch moest er zeer regelmatig worden geklopt.

We barstten dan ook van de kleden. Beneden, waar er hout op de vloer lag, een soort parket, lagen in de voorkamer, de achterkamer en in de serre grote vloerkleden. Op de divan lag een divankleed, voor elke buitendeur een kokosmat, in de keuken een grote mat van geweven sisal en in de gang een lange loper. Die was van hetzelfde patroon als de traploper en de loper op de overloop.

In de slaapkamers lag iets wat we nu marmoleum noemen, maar wij noemden het zeil: koud aan je voeten. Dus lag voor elk bed ook een geknoopt kleedje, bij tweepersoonsbedden twee stuks. Ze waren kleiner maar moesten net zo goed geklopt, zij het over de balustrade van het balkon.

Op de zolder werden de twee tweepersoonsbedden nauwelijks gebruikt maar toch hadden ze het gepresteerd om daar enkele tamelijk versleten vloerkleden over het Balatum te leggen. Balatum was een soort asbestpapier in laagjes met op de bovenkant een printje in parketlook. De boel op zolder werd niet altijd meegeklopt, maar toch zeker wel zo’n twee keer per jaar.

De wollen tafelkleden en lopertjes over dressoirs en kasten konden ook regelmatig een mep met de mattenklopper krijgen net als de met wollen trijp beklede stoelen en fauteuils, die wij trouwens leunstoelen noemden. Gordijnen werden te luchten gehangen en van tijd tot tijd naar de stomerij gebracht.

Als men de klopgeest kreeg, moest alles naar buiten worden gesleurd, waar het met vereende krachten over de kloppaal werd gesjord. Eentje ging er kloppen en een ander schrobben, boenen en dweilen. Wij kinderen mochten met Brasso de traproeden poetsen, zodat die weer blinkend over de loper in hun holletjes konden worden geschoven.

Maar vaker dan met Brasso in de weer te gaan, knepen we ertussenuit. De klopgeest kwam immers alleen bij mooi weer en kinderen waren toen  evengoed ouderwets: we gingen buiten spelen.

Foto Mieke van der Jagt

Geen reacties

Geef een reactie