Notulen

door Willem Staat

In mijn jeugd was de samenleving overzichtelijk opgedeeld in katholieke, hervormde, gereformeerde en niet-religieuze zuilen.

Het gezin waarin ik opgroeide behoorde tot de strengere varianten van de gereformeerde wereld. Die was heel gereguleerd en alles werd vastgelegd. Of het nou ging om de kerkenraad, waarin mijn vader zat, de vrouwenvereniging waar mijn moeder aan was verbonden of andere clubs; ze maakten alle deftige notulen. Die bevatten altijd  de mededelingen dat de vergadering op christelijke wijze was geopend en met gebed was besloten.

Als kinderen kopieerden wij de grotemensenwereld. Dat bleek toen straatgenoot Kees en ik op dinsdag 29 maart 1967 besloten een buurtclub op te richten. De datum is bewaard gebleven dankzij die onvermijdelijke notulen. Ze staan in twee schoolschriftjes die ik nog altijd bezit als papieren getuigen van een vrij onbezorgde jeugd. De club heette ‘Het verbond der Edelen’. Die naam was niet toevallig gekozen, maar herinnert aan de Tachtigjarige Oorlog. Op de gereformeerde school werden we uitgebreid onderwezen over de heldendaden tegenover Spanje. Wijzelf waren minder heldhaftig, maar daarover straks.

Tot de hoge idealen van onze club behoorde het beschermen van alles wat groeit en bloeit. We hadden dus ook een natuurwet. Ik stelde voor dat die uit de volgende regel zou bestaan: ,,Men mag geen dieren plagen, behalve katten.” Enkele poeslieve leden vonden de laatste twee woorden niet kunnen. Dus werden ze na een eerlijk verlopen democratische stemming geschrapt.

Bestond de natuurwet maar uit één regel, het algemene verenigingsreglement omvatte liefst vijf artikelen. Het eerste luidde dat je niet zonder reden uit de vergadering mocht weglopen, op straffe van een stuiver boete.  Van handhaving kwam weinig terecht, want in het verslag van 3 mei 1967 staat dat de vergadering plotseling werd afgebroken omdat mijn broer Piet en de voorzitter (mijn persoon) ruzie kregen. De vijf cent boete voor dit wangedrag is nooit betaald…

Als serieuze club hadden we natuurlijk ook een leger om wantoestanden in de wereld te kunnen  bestrijden. Broer Piet was generaal. Hij werd gezien zijn lengte, als de sterkste beschouwd. Onze bewapening bestond uit: een lans, een zwaard, en een pijl en boog, alles van hout. Verder beschikten we over een speelgoeddolk, weliswaar nogal bot,  maar je kon er de vijand in geval van nood toch flink mee raken. De door mijn vader kunstig vervaardigde zeepkisten met autostuur dienden als militaire voertuigen. Uit de notulen blijkt dat het wagenpark bestond uit een transport- en een overvalwagen, aangevuld met een aanhangkarretje dat tot ambulance was gepromoveerd.

De club heeft blijkens de notulen twee jaar een tamelijk vredig bestaan geleid, hetgeen achteraf zeer te prijzen is. Op militair gebied was het echter een drama. Dat bleek toen we op een kwade dag met ons leger de Markt optrokken om te exerceren. Daar zag buurjongen Kees, die de rang sergeant droeg, plotseling de jongens staan met de kar die zijn vader gebruikte voor diens volkstuin. Kees aarzelde geen moment en ging op de dieven af. Die jongens waren echter een stuk groter dan wij. Ze boden hevig verweer en Kees moest het zwaar ontgelden. Wij bliezen als armzalig zootje van een leger bliksemsnel de aftocht zonder ons te bekommeren om onze sergeant.

De notulen zwijgen over dit gebeuren, maar ik kan het me goed heugen en het moet er nu maar eens uit. Dus is dit stukje een openbare schuldbelijdenis over een schanddaad in onze clubgeschiedenis.

Foto: De notulenschriftjes van Het Verbond der Edelen.

Remco van Schellen van Omroep Zeeland maakte een podcast met Willem over zijn mini-maatschappij en de verzuiling op kinderniveau.

Geen reacties

Geef een reactie